donderdag 19 augustus 2010

Atleet Thijs Ros stopt ermee

Atleet Thijs Ros houdt het na de Internationale meerkamp voor gezien
‘Ik zit er niet meer zo mee als ik eens een training oversla’

Door DENNIS BOXHOORN

WOERDEN

Het is zomaar een donderdagavond, maar meerkamper Thijs Ros is haast als vanzelfsprekend nog op de atletiekbaan van AV Clytoneus te vinden. De zon is net onder als Ros (30) nog na zit te genieten van de actiefoto die zojuist is geschoten, tijdens het hoogspringen. Nog één keer zal hij tot het gaatje gaan tijdens de Internationale meerkamp, over een week (28/29 augustus), op zijn thuisbaan. Dan is het mooi geweest.

In zijn hoofd zou het de ultieme meerkamp worden. Een nieuw persoonlijk record tijdens de laatste individuele wedstrijd, het liefst over de 7000 punten. Het liep wat anders. Afgelopen winter, vermoedelijk door het dragen van een te kleine fietsbroek, kreeg de atleet tijdens een mountainbiketochtje last van zijn knie. „Alsof er een mes in werd gestoken, zo voelde het,” vertelt Ros in de kantine van de Woerdense atletiekvereniging. „Ik heb een paar weken rustig aan gedaan, mijn knie ontzien.” Na een stuk of wat sessies met de fysiotherapeut kreeg Ros zijn blessure onder controle. Inmiddels was de trainingsachterstand aanzienlijk. Het feit dat hij als gymnastiekleraar doorgaans extra drukke tijden beleefd tegen het einde van het schooljaar, deed de trainingsopbouw ook al niet veel goeds. „Nee, ik wist in februari al dat ik dat persoonlijk record niet ging halen,” relativeert Ros.

Een ontstoken verstandskies kostte de sportfanaat nog eens drie weken aan trainingsarbeid. „Het enige wat ik kon doen was onderhoudend trainen, zorgen dat alles niet te ver weg zou zakken. Gaandeweg het seizoen merkte ik aan mijn eigen keuzes dat mijn geplande afscheid in Woerden de juiste beslissing zou zijn.” Ros, bij Clytoneus ook als trainer werkzaam, koos vaker voor zijn pupillen. Als een trainingsmaatje afbelde, besloot hij zelf ook niet naar de krachttraining te gaan. Hij ging liever recreatief aan een klimmuur hangen in Utrecht. „Aan die kleine dingen kon ik merken dat de echte drive om te presteren er gewoon niet meer was. Niet zoals vroeger, toen atletiek altijd op de eerste plaats stond,” aldus Ros.

De 30-jarige atleet, die zijn hoogtijdagen kende bij de junioren (drie Nederlandse titels), gaat naar eigen zeggen geen spijt krijgen van zijn beslissing. „Dat is het hem nou juist. Ik voel me niet meer schuldig als ik een training mis. Dan moet je stoppen met sporten op dit niveau.” Hij kijkt met een overheersend positief gevoel terug op zijn voorbije atletiekcarrière, die begon als 8-jarig jongetje. Ros bloeit op als het gesprek gaat over zijn behaalde eremetaal. Hij weet ze allemaal op volgorde te noemen, met bijbehorende afstanden en tijden. Drie keer Nederlands juniorenkampioen (1500 meter indoor, speerwerpen en de tienkamp), vier keer zilver bij de junioren, één maal brons. Bij de mannen bleef de teller stilstaan op een bronzen medaille op het onderdeel verspringen. Een indrukwekkende lijst prestaties.

Toch is Ros vastbesloten om die lijst te overtreffen. Als trainer. Momenteel volgt hij een cursus via de atletiekbond (KNAU), die hem over een jaar officieel trainer niveau vier zou moeten maken (vijf is het hoogst). Zijn doel? „Ik wil de Olympische Spelen halen, het liefst als bondscoach van een bepaald onderdeel. Ik ben nu al regiotrainer van de sprinters, naast mijn groep in Woerden.” Kippenvel kan hij krijgen, als zijn beste pupil van dit moment, Riccardo Sprong, naar een zwaarbevochten Nederlandse titel loopt. „Het is anders genieten dan wanneer je het zelf doet, maar het is minstens zo mooi.”

Helemaal nooit meer voor zichzelf trainen, ziet Ros nog niet zo snel gebeuren. Als het moet slijt hij zijn laatste dagen op de atletiekbaan. „Ik zal heus nog wel eens een speertje weggooien tijdens een competitiewedstrijd, maar ik hoef voortaan niet meer chagrijnig te worden als ik slecht presteer. Dat is het verschil.”

Ros’ finest moment

Ros kan maar moeilijk een keuze maken, als hij de vraag krijgt om de interviewer mee te nemen naar het mooiste moment uit zijn carrière. Hij twijfelt tussen zijn eerste Nederlandse titel, op de 1500 meter, of zijn zwaarbevochten overwinning op de meerkamp. Het wordt dat laatste. „Ik had de dagen voor de wedstrijd mijn introductieweek gehad op school, dus ik begon uitgeput aan de meerkamp. Ik draaide een slechte eerste dag, maar op de tweede ging het beter. Ik gooide een berenworp met speer en toen stond ik tweede. Ik hoefde tijdens de laatste 1500 meter maar één ding te doen: iedereen eraf lopen. Dat deed ik.” Met een laatste ronde van zestig seconden liep de Woerdenaar iedereen naar huis en pakte hij met dertig punten voorsprong zijn enige nationale titel op de meerkamp ooit. „En dat terwijl ik fysiek zo klein was. Toen ik op het hoogste schavot stond, staken de nummers twee en drie nog boven me uit.”

woensdag 11 augustus 2010

Fijn, weer thuis

Dit jaar ben ik twee keer op vakantie geweest. Eerst twee weken de maag vol gegeten in Turkije, in een all inclusive resort aan de snikhete Egeïsche kust. Onderweg terug naar huis, op de luchthaven van Bodrum, kreeg ik een sms van mijn broer, Daniël. Of ik samen met mijn vriendin zin had in een weekje Zuid-Frankrijk, over drie weken. Hij betaalde, alles. Zijn vriendin, Katrien, had ouders met een vakantiehuis in een piepklein dorpje, in de buurt van Toulouse. Prima. Werd geregeld.

Bovenin de kantine van de luchthaven sms’te ik terug, terwijl recht boven mijn hoofd de halve finale van het WK voetbal tussen Spanje en Duitsland werd uitgezonden: “GOED, we gaan graag mee!”

Terug in Nederland had ik amper tijd om heimwee te hebben naar de Turkse zon, het ranzige maar onbeperkte en dus lekkere eten, de ijskoude zee en het leventje zonder enige vorm van stress. Immers zaten we binnen twee weken alweer in de auto voor de volgende onbezorgde vakantie, opnieuw met onbeperkt eten, dit keer gratis. En nog lekker ook. Ik probeerde in de twee weken dat ik thuis was zoveel mogelijk te werken voor de krant. Wat ik eraan overhield was een schamel hongerloontje voor na de vakantie en opnieuw een hoofd dat overliep van de stress. Ik was alweer toe aan vakantie, binnen twee weken. Op zich al een prestatie.

De vakantie in Zuid-Frankrijk overtrof al mijn verwachtingen. We reden er ’s nachts heen. Alleen Parijs leverde een kleine vertraging op, door een gigantische wirwar van wegen, die om de stad vanuit het niets lijkt samen te komen. Iedereen sliep in de auto. Ik vond het wel stoer. Ik reed samen met de mevrouw van de TomTom gladjes langs alle verkeersinfarcten. Na een uur was ik Parijs gepasseerd. Iedereen sliep nog steeds. Toen de zon op kwam nam mijn vriendin het stuur over. Na twee uur rijden viel ze bijna in slaap. Ik reed het laatste bergachtige stuk naar Alos. Dwars door de grootste wijnvelden die ik ooit had gezien en langs machtig diepe ravijnen vervolgden we onze weg naar een minuscuul dorpje.

Een handvol huizen, letterlijk tien, waren er in Alos. “Als je bij een grote bruine poort aankomt en een zwembad ziet liggen, ben je er”. Die aanwijzing hadden we van Katrien meegekregen. Het kon niet missen. Toch wel. Na veertien uur in een auto ben je niet meer zo scherp. Alleen het woord zwembad was blijven hangen, waarschijnlijk omdat ik het liefst onderweg al tien keer had willen stoppen om een zwembad in te duiken, al was het een opblaasbaar kinderbadje met een rubberen glijbaan. We reden een erf op. Er kwam een labrador met een kwispelende staart aangelopen. Een fijnere begroeting kun je je haast niet wensen. Toch maar weer even telefoneren met Katrien.

“Hoort er een hond bij het huis?”
“Ehh, nee,” klonk er aan de andere kant van de lijn.
“Oke, dan zitten we verkeerd”. Tuut..tuut...tuut.

Honderd meter verderop bevond zich de bruine poort. Twee grote deuren gingen open en het volgende halfuur viel ik van de ene verbazing in de andere. Om te beginnen was alleen de tuin al zo groot als een half voetbalveld. Er stonden minstens vier gigantische bomen, van die tweehonderd jaar oude eiken. Het zwembad viel als eerst op. Rechthoekig, zeker tien meter lang en vijf breed. Kon ik er duiken? Jawel, 2.20 meter diep. Uitzicht vanuit het zwembad: heuvels met bos, zonnebloemen en oude boerderijen. Een ansichtkaart, helemaal als er een ondergaande zon op stond te schijnen. Ik besloot om het genot van een verfrissende duik nog even uit te stellen. Eerst het huis bekijken. In Frankrijk, en zeker in een dorpje als Alos, heeft men de gewoonte om de voordeur open te laten staan. Criminaliteit kent men daar niet. De tijd staat er stil. Sinds de oorlog is er al geen misdaad meer begaan.

De voordeur brengt je direct bij de keuken. Kookeilandje in het midden, giga koelkast met ijsblokjesmachine, tot aan de nok toe gevuld. Perfect. De keuken loopt door in een eetgedeelte, met een lange tafel, regelrecht uit de Bertolli-reclame, plaats voor tien man. Toen ik rechtdoor liep, begon het tot me door te dringen: we zitten in een fucking kasteel! Door de reusachtige bomen leek het van buitenaf op een doorsnee landhuis. Nouja, doorsnee. Groot was het sowieso, maar dit sloeg alles. Na de keuken/eetkamer kwam ik in een kamer terecht met een plafond van minstens vijf meter hoog. Een enorme zwartgeblakerde openhaard was het middelpunt van het vertrek. Twee banken en een tafeltje eromheen. Achterin de kamer stond een kast. Vlak naast de deur bevond zich een luik. Later zou ik erachter komen dat daaronder een wijnkelder zat.

Weer door een deur, naar het volgende vertrek. Rechts een bibliotheek zo groot als de langste muur, tot aan het plafond. Geen trap, dus bij de bovenste rij boeken kun je niet komen. Een machtig bureau met een laptop en opnieuw twee bankstellen, die gericht staan op een televisie. Geen mooie. Een oude, zwarte, dikke televisie. Twee levensgrote ramen brengen licht in de kamer. Volgende deur. Inmiddels was mijn kin al twaalf keer op de grond gevallen van verbazing. Was dit het vakantiehuisje waar Katrien het over had. HuisJE? Goed. De entertainment room, zo was wel duidelijk. Sjoelbak, professionele pouletafel, dartbord, bankstel, drie golftassen vol met luxe golfclubs. En een wc. Inmiddels geloofde ik al bijna niet meer dat we hier echt een week door gingen brengen.

Een grote houten trap naar verdieping twee: twee badkamers met stijlvolle baden, grote douches, wastafel, alles compleet met douchegelletjes en badzout. Ik slaap met mijn vriendin in de verste toren, op de derde verdieping. Mijn broer en zussen inclusief aanhang, slapen in een andere toren, dus we liggen afgelegen. Fijn, in een 600 jaar oud kasteel. Onze kamer grenst aan een grote zolder, die aan de nieuwe houten vloer te zien volop in gebruik is. Hij staat, afgezien van een aantal kasten en bedden, verder leeg. Het uitzicht is adembenemend: weer de heuvels, de oude boerderijen en de landerijen. Kronkelweggetjes scheiden de akkers van de wijnvelden. Als we onze kamer uitlopen en een verdieping omlaag gaan, lopen we tegen een deur aan. Daar mogen we niet komen. Volgens mijn broer is de vloer daar zo broos dat je er meteen doorzakt als je je erop waagt. De deur blijft de hele week gesloten, al ben ik wel verrekte nieuwsgierig.

De wijnkelder is een verhaal apart. Het luik dat open moet om binnen te komen, is minstens twintig kilo zwaar. Om het hoekje in de kamer zit een lichtschakelaar, zodat je niet extra hoeft te griezelen als je er afdaalt. Een stenen trap brengt je naar beneden. Een levensgrote ruimte, met links drie wijnrekken. Daniel had me al geïnstrueerd. Er is een rek met wijn, waaruit je gewoon mag pakken. Voor wijn uit rek twee, moet je even bellen met de ouders. Van rek drie blijf je af. Daar mag je nog niet eens naar wijzen. Die wijnen (twee flessen) zijn voor een speciale gelegenheid. Ik kan het niet laten om even een blik te werpen. De naam ben ik al weer vergeten, zo weinig boeit wijn me. Ik vind het bovendien goor. Alleen het jaar heb ik onthouden: 1998. Twaalf jaar. Het zal wel.
Vanuit de wijnkelder, zo heb ik me laten vertellen, loopt een gang, tot aan de andere kant van het dorpje Alos. In de oorlog konden mensen zo vluchten. Mega interessant. De gang is inmiddels dichtgestort met beton. Toch jammer.

Het kasteel heeft verder nog twee grote schuren. In de schuur die grenst aan de keuken ligt een hoop gereedschap en wat spullen voor in het zwembad. Er staat een oude Mitsubishi jeep, die zwarte rook spuugt zodra je hem start. Er moet zo nu en dan mee gereden worden, anders staat hij het hele jaar stil. Monsterlijke wagen, met een grote ‘roe-bar’ aan de voorkant, waar ze in Australië kangoeroes mee doodrijden, langs de kant van de weg voor roadkill uitmaken en lachend weer wegrijden. In de andere schuur ligt meer meuk, met als hoogtepunt een splinternieuwe gasbarbecue en twee gruwelijk grote hangmatten. Ik heb me de hele week regelmatig een paar dingen afgevraagd: Waar haalt iemand in hemelsnaam het geld vandaan om twintig vertrekken te voorzien van meubels. Echt alles is ingericht. En hoe wordt een kasteel van dergelijke omvang gedurende de wintermaanden, als er niemand komt, onderhouden. Ach, Lekker fucking boeiend ook.

Na een heerlijke week gechilld te hebben in het meest krankzinnige vakantiehuis ooit, kwam ik eergisteren weer thuis. En daar ging het mis. De vorige keer dat ik thuis kwam, kon ik de teringzooi in huis nog wel aan, immers ging ik snel weer weg. Maar nu had ik niks om naar uit te kijken. De ellende begon al bij de grensovergang van België naar Nederland. De wegen worden altijd beter, maar het weer wordt slechter. Regen. Gelukkig hadden we nu gezorgd voor een schoon huis. Dat was een verademing. Daardoor was ik nog altijd met mijn hoofd op vakantie. De stapel rekeningen en kranten begonnen me zachtjes aan al uit die droom te helpen. Ik besloot de rekeningen te laten liggen voor de volgende dag en te gaan slapen. Ik sliep heerlijk. Er gaat niets boven je eigen bed. Eindelijk geen enge geluiden meer uit een 600 jaar oud kasteel. Slapen als een os deed ik en ik werd uitgeslapen wakker. Er moesten boodschappen gehaald worden. In de C1000, in de rij bij de kassa, ging het mis. Het besef begon te komen dat ik echt thuis was en voorlopig ook niet meer wegging. Ik houd daar op het moment dat ik dit schrijf, twee vrouwen van middelbare leeftijd met een volslank postuur, volledig voor verantwoordelijk. Ik noem ze voor het gemak Truus en Kobi.

T: “He meid, lekkere vakantie gehad?”
K: “Ja heerlijk joh. Jij ook, aan je lekkere kleurtje te zien”
T: “Ja, we hebben het lekker gehad. Mij hoor je niet klagen”
K: (Kobi legt haar boodschappen tergend langzaam op de band) “Waar zijn jullie geweest”
T: Frankrijk. Champagne. Heerlijk op de camping (hoe kan het ook anders)
K: Lekker weer gehad?
T: Ja perfect. Een paar daagies wat minder, maar dat mocht de pret van de jongens niet drukken.
K: (Kobi hoopt dezelfde vraag terug te krijgen, maar die blijft uit.) Goh, lekker zeg.
T: En nu is het alweer voorbij he. Wij zijn alweer een week aan het werk.
K: Jeetje, een week alweer. Wanneer zijn jullie teruggekomen dan?
T: Vorige week vrijdag al. Maandag meteen weer in aan de bak. Er moet toch geld in het laatje komen, niewaar?
K: Zo is dat. Nou wij zijn eergisteren teruggekomen. Lekker een weekend nog geen boodschappen gedaan hoor. Chinees gegeten en patat. Opstartproblemen, je kent het wel (grinnikt, enigszins gegeneerd).
T: Groot gelijk heb je meid!
K: En toch ben ik blij dat ik weer thuis ben hoor.
T: Nou he. Je gaat toch dingen missen he.
K: Ja, een lekker glas melk uit de koelkast.
T: Of verse groenten, van de C1000, dat heb ik gemist.
(Lachen samen en zijn het ongelooflijk met elkaar eens)

En zo gaat het gesprek nog wel een half uur door. De weldoorvoede dames praten over hoe fijn de kinderen het hadden en dat manlief zo lekker iedere ochtend bij een kop oploskoffie de Telegraaf kon lezen. Zijn met kloven en eelt bezaaide voeten in Adidas slippers op het witte voetenbankje, passend bij de hele tuinset die Truus en Kobi in het foldertje van de Blokker zagen staan en meteen die middag nog gezamenlijk kochten van het geld van de man des huizes. Om van te gruwelen. Ik kon de conversatie eigenlijk niet verdragen, maar de caissière was zo traag dat ik wel moest luisteren. Toen ik had afgerekend wist ik niet hoe snel ik richting de dichtstbijzijnde uitgang moest lopen. Het geluid van de kakelende, rondborstige vrouwen doofde langzaam en ik kon weer rustig worden. In een rechte lijn liep ik naar...huis. Ik was niet meer op vakantie. Ik was waar ik de komende acht maanden zou zijn: thuis. Geen vriendelijke Franse bakkertjes meer die me toelachten toen ik al hardlopend door het snikhete landschap ploeterde. Geen in traditionele Franse klederdracht gehulde vrouwtjes zonder tanden die me om zeven uur ’s ochtends in haast onverstaanbaar gemompel een fijne dag wensten. Nee, niets van dat alles. Ik ben gewoon weer thuis. Fijn.